Ik was vergeten hoe belangrijk je ademhaling is.
Tot
ik weer begon met hardlopen.
Het knagende gevoel dat er iets moest gebeuren. De 40
nadert. Die M van vroeger? Een L, soms XL. Natuurlijk denk ik: ‘In principe
zie ik er niet echt zo uit. Dit is tijdelijk’. Dat denken duurt al een jaar of
vier.
En ook dan lieg ik.
Dan komt ijdelheid. Die je erop wijst dat dit het
moment is. Laat je het nu gaan… Vergeet het maar. Een man met een buik. Je
wordt herkenbaarder, teruggebracht tot een nieuwe essentie. Niet langer ben je
die kale. Je bent die kale, met dat buikje. En wordt waarvoor je onbewust vreesde:
een opluchting voor anderen.
Zo bezien valt het met hen nog wel mee.
Vaak is het moeilijk een exact moment te bepalen
waarop je iets dacht of voelde. Maar ik keek Les Intouchables en zag een scène waarin beide hoofdrolspelers van de buitenlucht genieten. Zo
basaal kun je het omschrijven. De miljonair in zijn elektrische rolstoel, de
straatjongen joggend ervoor.
Een aantal seconden hooguit, maar ik wist: ik
moet ook gaan hardlopen.
Het menselijk lichaam heeft een geheugen. Herinneringen
opgeslagen in cellen, organen, spierweefsel. Mijn lichaam moest diep graven om
succesvolle flarden aan hardlopen naar boven te halen.
In 1985 was ik dertien jaar oud. En tweede van de
klas met coopertesten.
Tweede ook van alle brugklassen, op de 7.8 km, omdat
die ene dorpsjongen verkeerd liep na een dwingend handgebaar van een vrijwilliger
langs de route, en na afloop te bescheiden was om zijn beklag te doen bij de
jury.
Zo’n race had één keer per jaar plaats. Naarmate de
datum dichterbij kwam, werd de trainingsintensiteit gedurende de gymlessen
opgevoerd. Ik ga er, in retrospect, vanuit dat deelname verplicht was.
Iedere training eindigde ik steevast als tweede. Dat
dwong voldoende respect af. In ieder geval in die tijd.
Een aantal weken voor de daadwerkelijke coopertest
stond een 10-minuten loop gepland. Dit keer niet op de sintelbaan van de
nabijgelegen atletiekvereniging, maar tegenover school, op de voetbalvelden. Of
het kwam door een verandering van omgeving weet ik niet, maar ik nam vanaf het
begin de leiding en liet niet meer los.
Wat is blijven hangen: het machtige gevoel van
controle. Eerst aarzelend. Het is nog vroeg. Hoever zijn we onderweg? Een
kilometer? Anderhalf? Gaandeweg durf ik om te kijken. Een gat. Kun je
versnellen? Ik versnel. Een antwoord blijft uit, bijna een half veld voorsprong
nu. Ik zet nog een keer aan, moeiteloos. Alsof mijn benen zelf het tempo
bepalen. Een half veld nu. Hoe lang nog? Twee minuten? Hooguit. Als ik omkijkt
zie ik ongeloof. Bij de kampioen achter me, bij de meute daarachter. Hij gaat het
doen. Ik ga het doen, denk ik. Ik doe het. Ik ben een held. In ieder geval in
die tijd.
Het enige wat de herinnering naliet was te vertellen
over de ademhaling.
Over het belang ervan.
Nu loop ik weer hard. Als twee keer telt. De eerste
minuten lieten niet na ondubbelzinnig duidelijk te maken dat controle bestaat
bij de gratie van je ademhaling.
‘Gewoon blijven ademhalen’. Dat zeggen sommige mensen
tegen anderen, om te benadrukken dat er niets aan de hand is, dat alles goed
komt. Ik begrijp die mensen beter.
Er is nog geen controle. Ik ren, en hoor mijn ademhaling, die overdreven hard klinkt. Wanneer ik iemand inhaal doe
ik dat gedempt, omdat ik bang ben dat ze anders denken dat ik niet goed word.
Dat wil je er niet bij hebben.
Het is de bedoeling dat ik vanaf nu ook samen ga lopen met
iemand anders. Ik zou liegen als ik zeg dat ik me niet afvraag of mijn
ademhaling daarvoor geschikt is.