zaterdag 1 december 2012

Kater


Ik ben vrij bedreven in het verwerken van katers. Het is, moet ik eerlijkheidshalve zeggen, ook niet heel moeilijk. De truc is domweg te gaan leven, op dat moment. Niet groots of meeslepend, of iets dergelijks, maar alledaags.
Een boodschap doen. En dan bij voorkeur op de fiets. Meer wind.
De boodschap brengt je onder de mensen, of beter gezegd, tussen de mensen. Dat doorstaan levert een mentale winst op die essentieel is. De rest vult zich daarna vanzelf wel in.
Voor al het bovenstaande overigens eerst douchen. Het is zaak daar geen seconde te lang mee te machten. Lethargie ligt op de loer, als een onweerstaanbare sirene.
Na het douchen grondig tanden poetsen. De kegel verdwijnt er niet mee, maar je denkt van wel. Het soort illusie waar je iets aan hebt.

Een zekerheid tijdens de kater: je hebt zin in twee dingen. Ranzig eten en seks. Vanochtend was dat niet anders. Vanmiddag ook nog niet.
S. lag boven te slapen, een inhaaldutje vanwege een beroerde nacht.
Soms vertelt ze, als zij enige tijd boven was geweest en ik beneden, dat ze mij via telepathie naar boven had proberen te lokken. Het was ooit een keer gelukt. Dat is wat toeval kan doen met je. Je een rotsvast geloof geven in iets.

Ik liep zachtjes beide trappen op en opende de deur van de slaapkamer. S. sliep, rotsvast. Ik negeerde een aantal overwegingen en liep terug naar beneden, waar mijn laptop nog open stond.

donderdag 22 november 2012

Op de pont


We stonden te wachten op de pont bij de NDSM-werf. Het ‘lange pontje’, dus.
Een man riep ‘Nee, het is aan deze kant.’
Ik keek om. De jongen tegen wie hij het had liep terug van de verkeerde steiger, zodat hij ook richting CS zou gaan, en niet naar de Tasmanstraat. Ik had het gevoel dat er vaag een herinnering aan kleefde, aan de Tasmanstraat. Daar bleef het bij.
De jongen stond inmiddels naast de man, achter ons. Het leek me een beetje een jongen van de straat. Hij was erg beweeglijk.
We staken een sigaret op.
De jongen zei iets tegen de man, maar dusdanig onverstaanbaar dat ik dacht dat hij bij de grote groep Italiaanse toeristen hoorde die op de kade stonden. Zij stapten echter de pannenkoekenboot op die naast de aanmeerplek van de pont zwijgzaam kabbelend wachtte op clientèle.

De jongen slaakte een harde kreet. Zoals jongens van de straat dat weleens willen doen. Kijken of er iemand schrikt. Even verbaal het territorium afpissen. Daarna lachen ze er altijd hard bij, jongens van de straat, ongeacht of de kreet effect had.
Hij lachte niet. Hij zette nog een keer z’n keel open. En nog een keer.
Daarna lachte hij pas. Maar niet op de manier de je zou verwachtten.
Het was geen vieze lach, de overdrijving ontbrak.
Het was de lach van een kind.

Gedurende de overtocht schreeuwde hij regelmatig. Ook had hij enige tijd de mobiele telefoon van de man vast, waar hij lange tijd net iets te hard met zijn vinger op tikte. Hij was ongecontroleerd, vrolijk, opgetogen. Op momenten dat er geen aanleiding toe was. Dat het eigenlijk ongepast voelde. Voor ons dan, de overige passagiers.
Ik vroeg me af of het zijn leven lastiger maakte, dat hij er hetzelfde uitzag als iedereen, maar niet hetzelfde was. Waarschijnlijk wel. Maar het leek me niet iets waar hij onder gebukt ging.

dinsdag 13 november 2012

Sugar rush


Sint Maarten is niet meer wat het geweest is. Althans, niet hier, bij ons in de buurt. Dat klinkt als een wat oubollig verwijt van iemand die tegen beter weten in terugverlangt naar vroeger. Welbeschouwd is het dat ook. Dat is niet erg. Niet alles hoeft bij een constatering te blijven.

Hugo liep voor het tweede jaar. Na een uur was hij weer thuis, met een buit die te wensen overliet. We vroegen of hij niet nog wat langer wilde lopen. Hij wuifde het weg en stopte een snoephamburgertje in zijn mond dat eruit zag alsof het van rubber was gemaakt. We vroegen het nog maar een keer. Hij zit in een fase waarin hij min of meer alles wegwuift, wat ons - als strategische tegenzet - heeft doen besluiten dat de aanhouder wint.

Terry, die met hem meeliep, vertelde dat hij ook aan de deur gedrag vertoonde dat je deed afvragen of hij het wel begreep, Sint Maarten. Wanneer hij mocht kiezen tussen chocolade en een mandarijn, koos hij steevast voor het laatste. We keken elkaar aan. Er zat niets anders op. Hij zou een pion worden, onwetend, in een strijd die hem niet interesseerde. Goedschiks of kwaadschiks, de avond zou niet eindigen met de oogst die nu voor ons lag.

Terwijl Hugo stug zijn zegeningen telde, maakten we hem met meer overtuiging duidelijk dat hij toch nog een stukje moest lopen. Terry zou met hem meegaan. Hij vroeg of hij eerst nog zo’n snoephamburgertje mocht eten. Dat mocht. Dan vond hij het best.
Een half uur later waren ze thuis. De oogst was indrukwekkend. Het buurmeisje dat ook mee bleek te zijn geweest sprak over een slimme strategie. Hugo was zo goed als de enige geweest in de straat die ze hadden uitgekozen. Mensen zeiden telkens: pak er maar drie.

Thuisgekomen bleef hij snoep eten. Daarna sloeg hij welbeschouwd door. Hij rende, gilde, struikelde. Onafgebroken. Hij doet dat vaker, ’s avonds voor het slapen gaan. De storm voor de stilte. In tegenstelling tot bij zijn gangbare manie viel er alleen nu niet meer met hem te praten. Hij had zo'n blik die je kent van dronken vrienden. Waar elke vorm van rede kansloos op stukslaat.
Hugo struikelde weer. Hij lachte er aanstekelijk bij. Daarna rende hij door. Wat later werd er hard gehuild om iets onbenulligs. Een flauwe grap zorgde ervoor dat dit in een vloeiende beweging overging in de slappe lach. Hij was volslagen labiel. 
Daarna viel hij probleemloos in slaap.

dinsdag 23 oktober 2012

Gewoon blijven ademhalen


Ik was vergeten hoe belangrijk je ademhaling is. 
Tot ik weer begon met hardlopen.
Het knagende gevoel dat er iets moest gebeuren. De 40 nadert. Die M van vroeger? Een L, soms XL. Natuurlijk denk ik: ‘In principe zie ik er niet echt zo uit. Dit is tijdelijk’. Dat denken duurt al een jaar of vier. 
En ook dan lieg ik.
Dan komt ijdelheid. Die je erop wijst dat dit het moment is. Laat je het nu gaan… Vergeet het maar. Een man met een buik. Je wordt herkenbaarder, teruggebracht tot een nieuwe essentie. Niet langer ben je die kale. Je bent die kale, met dat buikje. En wordt waarvoor je onbewust vreesde: een opluchting voor anderen.

Zo bezien valt het met hen nog wel mee.

Vaak is het moeilijk een exact moment te bepalen waarop je iets dacht of voelde. Maar ik keek Les Intouchables en zag een scène waarin beide hoofdrolspelers van de buitenlucht genieten. Zo basaal kun je het omschrijven. De miljonair in zijn elektrische rolstoel, de straatjongen joggend ervoor.
Een aantal seconden hooguit, maar ik wist: ik moet ook gaan hardlopen.

Het menselijk lichaam heeft een geheugen. Herinneringen opgeslagen in cellen, organen, spierweefsel. Mijn lichaam moest diep graven om succesvolle flarden aan hardlopen naar boven te halen.
In 1985 was ik dertien jaar oud. En tweede van de klas met coopertesten.
Tweede ook van alle brugklassen, op de 7.8 km, omdat die ene dorpsjongen verkeerd liep na een dwingend handgebaar van een vrijwilliger langs de route, en na afloop te bescheiden was om zijn beklag te doen bij de jury.
Zo’n race had één keer per jaar plaats. Naarmate de datum dichterbij kwam, werd de trainingsintensiteit gedurende de gymlessen opgevoerd. Ik ga er, in retrospect, vanuit dat deelname verplicht was.
Iedere training eindigde ik steevast als tweede. Dat dwong voldoende respect af. In ieder geval in die tijd.

Een aantal weken voor de daadwerkelijke coopertest stond een 10-minuten loop gepland. Dit keer niet op de sintelbaan van de nabijgelegen atletiekvereniging, maar tegenover school, op de voetbalvelden. Of het kwam door een verandering van omgeving weet ik niet, maar ik nam vanaf het begin de leiding en liet niet meer los.
Wat is blijven hangen: het machtige gevoel van controle. Eerst aarzelend. Het is nog vroeg. Hoever zijn we onderweg? Een kilometer? Anderhalf? Gaandeweg durf ik om te kijken. Een gat. Kun je versnellen? Ik versnel. Een antwoord blijft uit, bijna een half veld voorsprong nu. Ik zet nog een keer aan, moeiteloos. Alsof mijn benen zelf het tempo bepalen. Een half veld nu. Hoe lang nog? Twee minuten? Hooguit. Als ik omkijkt zie ik ongeloof. Bij de kampioen achter me, bij de meute daarachter. Hij gaat het doen. Ik ga het doen, denk ik. Ik doe het. Ik ben een held. In ieder geval in die tijd.
Het enige wat de herinnering naliet was te vertellen over de ademhaling.
Over het belang ervan.

Nu loop ik weer hard. Als twee keer telt. De eerste minuten lieten niet na ondubbelzinnig duidelijk te maken dat controle bestaat bij de gratie van je ademhaling.
‘Gewoon blijven ademhalen’. Dat zeggen sommige mensen tegen anderen, om te benadrukken dat er niets aan de hand is, dat alles goed komt. Ik begrijp die mensen beter.

Er is nog geen controle. Ik ren, en hoor mijn ademhaling, die overdreven hard klinkt. Wanneer ik iemand inhaal doe ik dat gedempt, omdat ik bang ben dat ze anders denken dat ik niet goed word.
Dat wil je er niet bij hebben.
Het is de bedoeling dat ik vanaf nu ook samen ga lopen met iemand anders. Ik zou liegen als ik zeg dat ik me niet afvraag of mijn ademhaling daarvoor geschikt is.

dinsdag 24 april 2012

Bijschrift


Een man en vrouw komen aanfietsen in de smalle straat.
Aan het einde rechtsaf en je zit zo op de Neude.
Hij rijdt, zij zit voorop, op de stang.
Het gezicht van de vrouw verraadt dat ze zich heeft neergelegd bij wat we graag de zelfkant van de samenleving noemen.
Een junkie, voorop op de fiets, op de stang bij haar metgezel. De eerste gedachte: een tijdelijke metgezel. Geen betere grond voor een opportunistisch pact dan een verslaving.
De man oogt ouder dan zij. Een stuk gezonder, maar onmiskenbaar ouder. Daarbij in acht nemend dat hij een neger is. Negers krijgen pas rimpels als ze echt op leeftijd zijn.
Moest je hem duiden, dan zou je zeggen: Louis Gosset Jr. met haar, ten tijde van An Officer and a Gentleman.
Terwijl ze passeren draait de vrouw haar hoofd schuin naar hem toe en zegt oprecht blij: ‘Wat goed zeg!’
Louis knikt tevreden. Of nee, trots.
Je bent geneigd te denken dat ze een missie hebben en dat hij ervoor heeft gezorgd dat die missie geslaagd is. Nu nog niet, maar zometeen.
Alleen ligt dat wat voor de hand. Zeker als je ervan uitgaat dat de waarheid in de regel meer verrast dan wat je als bijschrift had verzonnen, zou dat korte moment van trots zijn vastgelegd.
Waarschijnlijker is dus dat Louis zijn dochter heeft gebeld. En morgen met haar heeft afgesproken.
‘We zien wel hoe het gaat’.
Het waren de mooiste woorden die hij in de afgelopen 15 jaar had gehoord.