vrijdag 27 februari 2009

Am Winterberg

Dit weekend ga ik skiën.
Voor het eerst.
Mijn rijbewijs heb ik ook pas sinds een jaar.
Ik heb mezelf nooit als laatbloeier gezien. Nu vraag ik me af of het niet een concept is dat moet doortrekken.
In het minste geval verschaft het me het alibi dat het beste nog moet komen.
Ik ben het type glas half vol, hoewel, ik geloof dat ik zo word bijgeschonken.

Wat verwacht ik van laatbloeien op een piste, vraag ik me af.
Een betere vraag is wellicht: wat hoop ik?
Eigenlijk zoals ik het altijd in gedachten heb gezien.
Een bataljon ingepakte kleuters, die als Michelin Midgets laten zien dat ze dondersgoed weten dat het slechts om één ding draait: kraakbeen.
En ik daar achteraan. Met mijn mantra.
Pizza. Fries. Pizza. Fries. Fries. Pizza.

In het minste geval houd ik er een verhaal aan over.

Ondertussen, om half acht

De straat waarin ik woon is sterk vergrijsd.
Van oudere mensen kun je veel zeggen. Dat ze tijd om handen hebben, bijvoorbeeld.
Dit heeft er al toe geleid dat onze groene papierbak spoorloos is verdwenen.
Wanneer ik ’s avonds thuis kom na een kleine anderhalf uur forensen, is de bak niet het eerste waar ik aan denk.
Kortom, die staat soms drie dagen leeg te wachten tot ‘ie weer terug de tuin in mag.
Ik stoor me daar niet aan. Oudere mensen wel, vermoed ik.
Zij ‘kijken er de hele dag tegenaan’. Omdat ze daar de tijd voor hebben.

Het volgende scenario zal dicht tegen de realiteit aanschurken:
“Gé, die bak staat er weer… Als ‘ie er om 12.00 uur nog staat haal ik ‘m weg! Ik zal me goddomme m’n leven lang het schompes hebben gewerkt om tegen een bak aan te kunnen kijken!”

Gisteravond stuitte ik op een ander tijdverdrijf.
Ik was bijna thuis. Terwijl ik langs het huis liep van de woning drie deuren verderop, viel mijn oog op de televisie aldaar.
Qua beestje bij de naam: snokharde porno. Op die televisie. Een actrice wiens gezicht niet in beeld was werd vakkundig ‘ge-double teamed’.
Ik keek van de porno naar de bewoner. Hij was grijs. En zat erbij alsof het zo in de programmering stond.
Na Lingo.

Zonder mij op te merken nam hij nog een nootje.


donderdag 26 februari 2009

Wachten op de trein

Ik zag een duif.
Hij zag eruit zoals de meeste duiven.
Viezig en vadsig.
Terwijl hij voor me rondhupte zag ik dat zijn linkerpootje gehavend was.
Het was niet meer dan een stompje.

Alsof hij met vuurwerk had gespeeld.

Toen hij wegvloog vroeg ik me af:
Zou hij het weten? Dat hij een duif is?


dinsdag 24 februari 2009

Holland

De afstand en donkerte maakten dat het wat moeilijk kijken was, naar de abri.
Het was een poster van Diesel. Ik probeerde te ontwaren of de jongen in de Dieselbroek een grote tattoo op zijn rug had, of dat het olie was. Wat het dieselolie zou maken.
Wat vrij flauw is.

Ik zat dus te kijken met een moeilijk gezicht. Dan kan het lijken of je boos kijkt. Op het spectrum van de gezichtsuitdrukking ontlopen beide elkaar weinig.
Toen ik had geconstateerd dat het geen tattoo noch olie betrof pasten mijn ogen zich weer aan. Dat vergrootte mijn gezichtsveld, waarin zich al die tijd een negerin had schuil gehouden, zo bleek.
Haar blik zei: wat zit jij nou te kijken. En ik dacht: nee, jij dan.

Daarop rolde de knikker.
Het moeilijke kijken naar de abri had zij persoonlijk opgevat.
Een eerlijke vergissing. Van beide kanten.
Maar ik schakelde, heel even, vol door naar de paranoia.
Ik had een capuchonvest aan. En ben vrij kaal. En ik keek moeilijk.
Kortom, ik sloot niet uit dat mij enige nationalistische overtuiging werd toegedicht.
Vroeger had ik dat vervelend gevonden.
Nu liet ik het los zodra de bus de halte verliet.

Toen ik uitstapte zag ik mensen in hun huizen. Ze zaten te dicht op hun grote televisie (1 m. breed = 5 m. afstand) en keken RTL Boulevard. Ik haat RTL Boulevard.
In de steeg hing een zweem van spruitjes.

zaterdag 21 februari 2009

Een lucht

Ik had shoarma gegeten. Met een vleugje sambal.
En bier gedronken. Meer dan twee, maar geen drie.
Die scheet, die had ik dus niet moeten laten.
Maar je zit te lezen en glijdt in je comfort zone.
En dan vergeet je dat je helemaal niet thuis bent.
Je zit in de bus.
En dat die vol is, allicht.

De schade opnemend: slechts het gangpad scheidde mij en het meisje naast me.
Het zou te weinig kunnen zijn.
Gezien de verwekkers van de scheet zou hij in no time kunnen uitgroeien tot entiteit. En je voelde aan alles dat rekening gehouden moest worden met een categorie 3.

Even meende ik opgelucht adem te kunnen halen. Tot ik me realiseerde dat ik me midden in het oog bevond. Met een schijnbare willekeur draaide hij, als uit het niets, in mijn richting. Om mijn neusvleugels vol in de flank te raken.
Nu is het zo dat wat van uzelve is, niet stinkt.
Maar dat het een vuige was, allicht.

Ik liet de scheet even bezinken om een solide strategie te kunnen bepalen. Met enig geluk zou hij zich slechts aan zijn maker vastklampen. Als een bibberend, meurend koala-beertje.
Het duurde enkele seconden voor ik het door had, maar toen was het daar. Onmiskenbaar.
Een weeïge shaglucht.
Shag? Shag. Alweer.
Mijn scheet stonk naar een oudere man die zojuist had uitgeklokt voor de ploegendienst.
Ik begon me stilaan zorgen te maken.
Als deze lucht werkelijk uit mij kwam, dan was de enige hulp die mij nog restte de eerste hulp.

Alleen, wat vertel je bij binnenkomst?
Wat ook verontrustte: hij was niet wég te slaan. Een pelgrim die na vele omzwervingen had besloten hier en nu een nederzetting te stichten.

Toen stopte de bus.
Het meisje naast me stapte uit. Tot mijn opluchting maakte ze niet de indruk ergens onder gebukt te gaan.
De bus reed verder en hield halt bij het CS.
Ik stond op en wachtte bij het gangpad tot de stroom van medepassagiers door de trechter naar buiten schuifelde.
De lucht, die even daarvoor leek weg te ebben, zwelde nog een laatste keer aan.
Ik keek op en besefte dat ik oog in oog met de bron stond.
Naast het meisje had al die tijd een man gezeten. Ik had geen notie van hem genomen.
Hij was een oudere man. Met een baard en verf op zijn broek. Het is niet zeker dat hij in ploegendienst werkt. Maar hij was het die ik al die tijd had geroken...

De moraal? Ik kan geen scheten laten die naar shag ruiken.
De opluchting was groter dan de teleurstelling na die constatering.
Maar ik zal niet ontkennen dat het erom hing.

vrijdag 20 februari 2009

Doodzonde

Gisteren stond ergens: 'gefnuikte'.
Van 'fnuikend'.
Ik had het denk ik een paar jaar niet meer gehoord.
Toen kwam het besef.
Stel je toch eens voor dat het een werkwoord zou zijn.

Je zou kunnen fnuiken.

dinsdag 17 februari 2009

Passanten

De ochtend geeuwt nog wat als ik de hoek omsla.
In de verte loopt een man mijn richting op. Over een halve minuut passeren we elkaar aan weerskanten van de straat, die verder verlaten is.
Passeren is eigenlijk een te groot woord. Het bestaat bij de gratie van tastbaarheid.
Een willekeurige ontmoeting in het persoonlijke luchtruim. Een schending mag ook.
Het hoogst haalbare is de herinnering. Je hoeft ze maar te tellen om de waarheid daarvan te onderkennen.


Ik ben de man al vergeten nadat ik hem heb gezien.
Dan begint hij te schreeuwen. Hij heeft iemand herkend. Ik hoef niet om te kijken om te zien wie het is. Een andere man fietst langs me en houdt halt vlak voor de man.
Ze praten geanimeerd. Tenminste, als stemverheffing daaronder valt. Heel even denk ik dat ze ruzie maken. Maar het hoort bij hun omgangsvorm. Turkse mannen in het koffiehuis die het met elkaar eens zijn.


Het volume houdt onverminderd aan. De brede straat wordt bevolkt door drie mensen, maar heeft de allure van een beginnende markt.
De mannen nemen afscheid en even denk ik dat het alsnog misgaat tussen ze. Geenszins. Ze zien elkaar later, straks, daar. In dat opzicht verschillen ze niet van anderen. Ze menen het alleen heel hard te moeten zeggen.


Ik herinner me het loopje van de eerste man. Ik schat dat hij pas op de plaats maakt. Op de trede net boven de bedelstaf. Misschien schuilt daarin de reden voor zijn luide verschijning. Om nu te compenseren dat hij straks niet wordt gehoord.
Ik ben er zeker van dat ik me hem dan niet meer herinner.
Maar voor even ben ik hem gepasseerd.

maandag 16 februari 2009

Das Auto

Er staat al enige tijd een loopwagentje te trappelen om in gebruik te worden genomen.
Een oranje, van Volkswagen.
Geen minne, dus.
Dit weekend was Hugo zover.
Wat inhield dat hij op het wagentje zat zonder te lopen.

De claxon maakt het geluid van een rubber eendje. Het is een geluid wat Hugo niet genoeg kan horen. Omdat hij te klein is help ik hem met toeteren. Na elke sessie kijkt hij of we vuur hebben ontdekt, waarna hij met vlakke hand driftig op de claxon begint te slaan om het geluid te herhalen.
Het uitblijven van effect heeft geen invloed op zijn enthousiasme.
Falen is een doctrine voor volwassenen.

Wanneer hij is uitgespeeld probeert hij af te stappen. Dit lukt net niet. Welbeschouwd kan hij zich nu laten vallen of ervoor kiezen te blijven zitten. Hij doet geen van beide.
In plaats daarvan zoekt hij waar ik ben. Wanneer hij me ziet steekt hij zijn handje uit om steun te zoeken. Leunend op mij gooit hij met enige moeite zijn speelgoedbeentje naar de andere kant.
Als hij er af is vindt hij na een goede vier seconden dat hij er op weer op wil.

Hij is de tofste action figure die ik tot nu toe heb gehad.

zaterdag 14 februari 2009

Vanwege Valentijn

Op de deurmat lag een Valentijnskaart.
Handgeschreven en stiekem in de bus gegooid.
Ambachtelijk.
Dochterlief was verheugd en paradeerde er even mee.
Ik bekeek de enveloppe.

"Voor T.
Vanwege Valentijn"

Vanwege.
Dit is een jongen die een potje kan breken.

vrijdag 13 februari 2009

Hopjesvla

Zojuist hoorde ik misschien wel het mooiste liefdesliedje ooit geschreven.
‘God only knows’ van The Beach Boys.
Het vederlichte refrein tilde me nauwelijks zichtbaar op en begeleidde me richting toilet.
Onderweg gebeurde iets vreemds.

Ik bedacht: Weet je wat ik nu zou willen? Naakt rondlopen. Niet hier. Thuis. Met mijn lus in de hand. Begeleid door dit nummer. En als het enigszins meezit nog neuken ook. Heel vuig misschien zelfs. Want door de achtergrondmuziek zou je je altijd kunnen beroepen op het bedrijven van de liefde.

Ik vroeg me af of ik mezelf hiermee in een niemandsland plaatste.

Een lullig eilandje, dat vaart onder de vlag van alles wat maatschappelijk onaanvaardbaar is.
Door de wens die ik, hoe kort ook, weldegelijk had.

Waarschijnlijk niet. Waarschijnlijk klikt iedereen wel eens drie keer met zijn hielen tegen elkaar in de hoop dat hij thuis zijn ogen weer opent. Om zich daar over te geven aan, nu ja, dingen.

Misschien wel iets met hopjesvla.

Alleen schrijft niet iedereen dat op.

donderdag 12 februari 2009

Tonny

Twee keer in één week was hij daar.
Tonny Eyk.
Eerst in het stadion. In de rust van AZ – Roda JC.
We maakten grappen over een Oreo koekje. Of daar nu wel of niet iets mee gebeurd was en dat je ‘m, echt, gewoon kon eten. Toe maar. Anders neem ik ‘m. Neem dan.
We hadden het ergens over. We moesten lachen. Om onszelf en om de ander. Vanwege de herkenning van onszelf.
Hoe dan ook.
We staan daar en door het stadion galmt een deuntje. Niet de gebruikelijke soundtrack, zoveel is duidelijk. Maar ik herken het niet. Vriend V. wel.
Zijn enthousiasme maakt dat hij wat stamelt, maar het betreft volgens hem zonder enige twijfel de finishtune van Radio Tour de France. Ik zeg van niet, omdat ik het dan allicht herkend had. Hij zegt van wel.
Kortom, een minutenlang intermezzo volgt waarin we de compositie proberen te grijpen.
“Tèdètètèdèdè tututu tèdètètèdèdè!”
“Tutudututuududududududuuu…”
“Tèdètètèdèdè!”
Tipje-tong werk, maar uiteindelijk even vruchtbaar als het najagen van je schaduw.
Toen we waren uitgeraasd volgde de bijna tweestemmige vraag.
“Van wie is die?”
In koor: “Tonny Eyk. De held.”
Tonny.
Drie dagen later liet hij weer van zich spreken. In de rol waarin ik hem heb leren kennen.
De muzikale nestor van ‘Klassewerk’. Een oud fragment op DWDD kleurde de wereld voor even in sepia, het nieuwe zwart-wit.
Een kneusig jongetje deed iets met een klarinet en Tonny begeleidde hem op de piano. In mijn herinnering speelden die kinderen minutenlang. Stukken van Schubert en Mahler.
De realiteit bleek ietwat marginaler. Maar Tonny gaf geen krimp.
Hij verschoof op zijn kruk, glimlachte en sprak pedagogisch:
“Ik geef…een 8!”
Daar knikte hij dan bij. Bij ‘een 8!’. De goedkeuring van de meester. De klas op de tribune erachter juichen en stampvoeten.
Tonny gaf altijd een 8. Heel soms een 8 ½. Zodat het niet opviel.
Tonny. Je geloofde hem.
Moest je hem beschrijven aan een vreemde, je zou kunnen volstaan met: aimabel.
Probeer maar. Je zegt “aimabel”, je ziet Tonny.
Zo kan ik nog even doorgaan.

Maar ik heb besloten te eindigen met een kleine ode.

Oh Tonny, speel een liedje voor mij alleen.
Oh Tonny, want voor mij ben je nummer één.


Naschrift:
1. Nader onderzoek leerde dat Tonny helemaal niet de man is achter de finishtune van Radio Tour de France. Wel van de openingstune van Studio Sport natuurlijk. Het deed een beetje pijn. Dus negeer ik het. Alle toonaangevende tunes zijn van Tonny. Vanaf toen. Vanaf nu.

2. Het Oreo koekje belandde uiteindelijk in de mond van een jochie dat op de rij voor ons zit. We voeren hem doorgaans suikerzakjes. Zelf koopt hij veel chips. Echt heel veel.
Het is een goede eter, maar het vermoeden bestaat dat hij op andere vlakken tekort schiet.
Toch weet ik nu al welk cijfer hij van Tonny krijgt.

maandag 9 februari 2009

Het wassende water

Hugo staat met zijn pyjama nog aan in de badkamer. Hij maakt enthousiaste pasjes op de plaats. Want Hugo gaat douchen. En Hugo vindt douchen fantastisch.

Eega ontdoet hem van zijn pyjama, terwijl ik het condens van de douchecabine veeg. Daar staat hij. In zijn luier en in zijn blote bassie. Ik ben blij dat ik weer ‘blote bassie’ kan zeggen. Het is toch een goede 30 jaar geleden.
De associatie met Cupido schiet altijd direct naar boven als ik hem zo zie. Een klein kolerelijertje in een luier. Alleen de vleugels en pijl en boog ontbreken.

Ik schuif de deuren van de douchecabine opzij en zie een naakt mannetje twijfelen of hij naar binnen moet stappen. Ik steek mijn handen uit om hem te begeleiden. Terwijl ik dat doe praat ik als een jonge ouder. Retorisch en in tweevoud, dus.
“Wie staat daar lekker in zijn blote niksie! Wie staat daar lekker in zijn blote niksie!”

Ik ben ook blij dat ik ‘blote niksie’ kan zeggen. Vanwege ‘niksie’. Het vaderschap kan heel wel de doodsteek voor mijn carrière betekenen.

Hugo staat onder de douche terwijl ik zijn handjes vasthoud. Ik zet hem vol onder de straal. Een soort waterboarding voor baby’s. Gemeen wellicht, maar er is een gerede kans dat we in de buurt van water gaan wonen. Zie het dus als een vorm van in het diepe gooien.

Hugo slaat evenwel direct terug. Het kletterende water inspireert hem tot de zuiverste vorm van kleedkamerhumor.
Ik kijk naar beneden en zie vol trots hoe hij mijn voet onderpist.

woensdag 4 februari 2009

Rookverbod

Een korte blik door de bus leerde: reken qua persoonlijke ruimte nergens op.
Vijf haltes genoot mijn tas het bijrijdersschap. Daarna moest hij zich ophouden tussen mijn benen. Als een teleurgesteld hondje.
Dat wrong.

Ik koesterde een gezonde haat voor de vrouw naast me. Dat is het geruststellende van openbaar vervoer. Je kunt iemand haten zonder reden. Van iemand houden ook. Tot je uitstapt, dan is het weg.
Wegwerpemoties.
Kijk er niet vreemd van op als Japanners het verpakt hebben. Naast de gedragen slipjes. Al voor een paar Yen.

Ik las het Parool. Een middagkrant, dus het nieuws van de dag ervoor. Voldongen feiten zijn rustgevender dan feiten.
De krant is in tabloidformaat, maar bij het omslaan van een pagina… Dat wrong dus ook.
De vrouw meende dat ik haar aankeek wanneer ik links las. Vanuit mijn ooghoeken kon ik haar zien loeren.
Jeuk.

Voor we de IJ-tunnel inreden pakte ze iets uit haar tas. Ik wilde niet kijken. Wat ook niet nodig bleek, want niet veel later kon ik ruiken wat ze in haar handen had. Shag.
Van shag kun je veel vinden, behalve dat het door vrouwen gerookt moet worden. Shag over de longen, is doorgaans shag onder de oksels. Daarnaast moet je rekening houden met een negatief effect op de PH-waarde.

Ik vroeg me af of ik het met haar zou kunnen doen. Nu en dan waag ik me daaraan. Een fantasie loslaten op een vrouw die buiten de conventies van goede smaak valt. Voor de lakmoesproef.
Houd je lusten dichtbij, maar je fetisj dichterbij.

Ik kon het niet.
Want ze rookt shag. En ze was boven de 50. En ze had moe haar. En een jas met een bontkraag. En iets met haar zuurgraad. En ze rookt shag.
De lakmoesproef.
Ik moet daar mee minderen.

dinsdag 3 februari 2009

Pril geluk

Zondagmiddag kreeg Hugo zijn eerste kus van een meisje.
Ze heet Fee en is iets meer dan een jaar ouder. Ofwel, amper uit de cradle en direct al een snatcher. Het is wachten op de baby Breezer.

Fee is familie van Hugo. Ze is het dochtertje van mijn nicht en daarmee het achternichtje van Hugo, als ik me niet vergis. Mochten ze ooit zelf gezonde kindjes willen verwekken, dan doen ze er dus verstandig aan het bij die kus te laten. Tegelijkertijd, in een vissersdorp niet ver hier vandaan zijn de lijntjes korter.
De oudere aanwezige neefjes en nichtjes bleken dit credo aanhangig.

Fee en Hugo deelden een teddybeer en het overige grut waande zich op het schoolplein.
“Fee, weet je met wie jij gaat trouwen? Met Hugo! Met Hugo!”
Hugo kan, op een enkel woord na, nog niet praten.
Dit weerhield de meute er niet van hem met retoriek om de oren te slaan.
“Je bent smoorverliefd op Fee, hè, Hugo! Smoorverliefd!”
Hugo kwijlde wat, draaide zich om en sloeg twee blokken tegen elkaar.

Later zaten ze weer bij elkaar. Niet in de box maar op de grond.
Hugo stak zijn armpjes uit om Fee te omhelzen. Omdat zij iets anders zag greep hij mis.
Als volwassene kan dat een aanslag zijn op je eigenwaarde. Hugo had het al een plekje gegeven voordat hij zich opnieuw op de teddybeer stortte.

Fee en Hugo. Hugo en Fee. Twee heel kleine mensjes die elkaar hun mooiste kant toonden. Simpelweg omdat ze geen andere kant kennen.
Het wordt tijd dat ik het onder ogen zie.
Ik ben de softste gast geworden die ik ken.

maandag 2 februari 2009

Het went nooit, winnen

Historische momenten bieden de zekerheid dat je later altijd nog exact weet waar je was en wat je deed. In dat licht bezien belde ik een goede vriend, die we hier V. noemen.
Voor het kader hoeft u slechts dit van hem te weten: V. is die hard AZ-supporter. En: hij is fatalistischer dan een aambei in het zicht van een klodder Sperti.

Sparta – AZ was vijf minuten oud. Ik vroeg hem waar hij was en wat hij aan het doen was. Hij deed wat binnen zijn mogelijkheden lag. Op de bank zitten met de TV aan en kalmte veinzen.
Ik wees hem op het potentiële gat van negen punten.
Dit was voor V. het sein in zijn mangat te springen en zich in te dekken met zandzakken zwanger van veilige clichés.

Goden verzoeken… zwaar programma aan het eind… we moeten nog uit tegen… en tegen… en dan nog thuis tegen… wat zijn nou negen punten… drie wedstrijden, gast, drie wedstrijden…
Mocht er al de notie zijn van eventuele euforie, of de gedachte aan een notie, deze werd ter plekke en zonder verdoving gecastreerd.

Uiteindelijk kwam het, aldus V., hierop neer:
“Ik heb even zitten rekenen. Als we vijftien punten los zijn, dan word je in ieder geval vierde. Vijftien punten.”
Je kunt veel van V. zeggen, maar niet dat hij niet trouw is aan zijn neuroses.
Vreemd genoeg vraag ik me nu pas af hoe hij als kind was.