dinsdag 20 mei 2008

Lekker rood schijthuis

De aanhouder wint. Dat zegt de vriendelijk klinkende dame van Nightwriters als ik vertel dat ik niet voor het eerst een verhaal heb ingestuurd. De keren dat ik niet werd uitgekozen, volgde steevast verontwaardiging. Hebben ze het wel gelezen dan?
Nu vindt logischerwijs het omgekeerde proces plaats. Er moet een luchtje aan zitten. Vast te weinig inzendingen. Heel even wens ik weer jong te zijn.

“En, jongen?”
“Eerste, mam!”
Dat is voor moeder genoeg. Niet voor vader.
“Van de hoeveel?”, vraagt hij kortaf.
“Twee!”.
Zijn gezichtsuitdrukking achter de opengeslagen krant onthult zich pas jaren later.

Creatie is het kind van narcisme en onzekerheid. Vandaag lijkt zij het meest op ouder nummer 2. Ik ben niet bang voor de tekst. Die is goed, ik durf te beweren mooi. Maar of die ook het podium krijgt dat het verdient?
Presenteren kan ik. Ontspannen, met een vleugje haha. Dusdanig dat er op wordt gerekend. “Ik voel me een soort nar.”, vertrouwde ik mijn baas onlangs toe na een presentatie. “Daarvoor ben je ook meegenomen.”, bevestigde hij.
Presenteren is niet hetzelfde als voordragen. De begrafenis van mijn oma recentelijk, maakte dit ontegenzeggelijk duidelijk. Mijn afscheid klonk op papier een stuk fraaier dan uit mijn mond. Te snel, te monotoon. Zoals ik ooit presenteerde.
Eega raadt aan te oefenen. Hardop. Tijdens de lunch, voor alle collega’s. Ik pieker er niet over en lieg dat dat helemaal niet zo’n slecht idee is. ’s Avonds zit ik met broer S. moed in te drinken in onze oude stamkroeg. Ik heb nog altijd niet hardop geoefend maar struikel over een argument dat te mooi is om te laten liggen.
“Het is hetzelfde als met penalties.”, zeg ik. “Op de training schiet je ze blind in het kruis, maar als je in een vol stadion de gang naar de stip maakt...totáál andere koek.”
Geen grasspriet tussen te krijgen. Ik ben voldaan met mezelf en switch van bier naar wodka. Vriendin van broer S. arriveert, alsmede broer V. We moeten gaan. Ik ga nog één keer naar het toilet. Een Chinese jongen legt aan op de pooltafel. Ik wacht. Op het toilet besluit ik tijdens het plassen alsnog hardop te oefenen. “Lieve Hugo. Hoera een Hugo. ... Lieve Hugo. Hoera een Hugo. Dat vond papa wel...” Dat wordt helemaal niks, zeg ik zachter, maar nog altijd hardop.

We komen aan in het Comedy Theater in de Nes. Mijn ‘5 minutes of fame’ blijken bijna de laatste ‘5 minutes’ van het programma, zo krijg ik te horen van de Nightwriters dame, die ook in levende lijve vriendelijk is. Het is niet uitgesloten dat dit mij teveel tijd verschaft om meer moed in te drinken. Eega arriveert ook met haar verjaardagsgezelschap. Men vraagt of ik zenuwachtig ben. Ik vertel dat ik de week ervoor nog tijdens een pitch een dansje heb gedaan voor zes mij onbekende mensen van Mars. Ik deed de ‘Bounty’, zelfbedacht.
Het voelt sterk of ik hier ook mezelf mee overtuig. Eega herkent mijn bravoure en drukt me op het hart wat water te drinken. Ik luister altijd wanneer ze dit zegt en vervoeg me naar het toilet om aan de kraan te lurken. Het helpt. Ik voel me goed. Nog heel even wachten.

Tijdens de pauze is er de gelegenheid een verhaal van zes woorden in te dienen. Ik spoor enkele vriendinnen van het verjaardagsgezelschap aan mee te doen. Hun lach verraadt onwil. Ik zeg dat ik er heel veel ken en dat ze die best mogen gebruiken. Ze pareren voorspelbaar en ik besluit er gehoor aan te geven. Bij het podium schrijf ik drie keer zes woorden op gele post-it blaadjes. De pauze is afgelopen en Kluun noemt degenen op die hun six word story mogen voordragen. Eén van mijn drie pogingen is uitgekozen. “Knap hoor”, hoor ik vanachter een krant.

Mijn zes woorden: Ze lijkt erg op ons moeder.

Ik ben er uitermate content mee. Ik zie een opgroeiende tweeling met borderline personality en oedipus complex die na het dodelijk ‘ongeluk’ van hun vader uiteindelijk ook hun moeder ombrengen wanneer die een nieuwe relatie krijgt. Want ze zien in dat dit effectiever is dan de rest van hun leven elke nieuwe relatie van hun moeder om te brengen. Bovendien zou dit hun moeder veel verdriet doen. Ik denk aan Jeremy Irons en zijn sublieme dubbelrol in ‘Dead Ringers’ en zie mijn tweeling samen één vrouw ontmoeten, waarna de meest extraverte van de twee opmerkt dat “ze erg op ons moeder lijkt”.

Nou ja, om maar een dwarsstraat te noemen.

Ik loop mijn dwarsstraat in. Het is er, op een voorbij waaiende tumbleweed na, kil en verlaten. Mijn zes woorden leveren geen enkele reactie op. Letterlijk.
Dit kan twee dingen betekenen, realiseer ik me. Of het is een voorbode, of het fungeert straks als ijsbreker. Hoop liegt niet voor het eerst.
Ik mag op. Zonder geveinsde overtuiging stap ik naar voren, het podium op. Het zes woorden verhaal fungeert inderdaad als ijsbreker – “ja, daar ben ik wederom”. De voorbode wacht rustig op zijn beurt.
Kluun voert de druk wat op door net voor ik wil beginnen iedereen te gaan laten staan. Wie straks gaapt mag gaan zitten, zo is ongeveer de strekking. Leon Verdonschot tipt me de microfoon wat meer naar me toe te buigen. Nu mag ik echt.
Direct in het verhaal duiken lijkt me geen goed idee. Ik kies voor de introductie die ik zo’n twee uur daarvoor heb bedacht. Over moed indrinken in een kroegje in de Pijp. Vlakbij het standbeeld van André Hazes. Dat hij ooit zong over een brief voor zijn moeder (welbeschouwd had zijn zoontje dat, maar ik wil het mezelf niet onnodig moeilijker maken) en dat ik hier een brief voor mijn zoontje heb. Op moment van bedenken kwam daar nog een grap achteraan.
“Die overigens thuis bij de oppas is. Dat u niet denkt...enfin.” Doe ik niet. Ik begin voor te dragen. Niet te snel, niet te snel, schiet door mijn hoofd. Dat gaat. Op zich. Het tweede ingrediënt voor een smaakvolle voordracht, intonatie, wordt geneutraliseerd door mijn zenuwen. De eerste mensen gaan zitten. Mijn stem klinkt verder weg. Ik draag niet voor, ik lees niet voor, ik lees wat er op het papier staat.
Naderhand zal ik me niet kunnen herinneren of er geklapt is. Kluun doet een rondje reacties. Waarom de meneer rechts in het witte overhemd ging zitten. Hij was de eerste.
Hij vertelt dat hij het best een mooie brief vond, maar geen verhaal. Ik zeg niets terug. De volgende dag begrijp ik dat ik er, al had ik het gewild, ook niets zinnigs op had kunnen zeggen. Kluun zegt dat het stuk hem wél aansprak, maar dat hij wellicht bevooroordeeld is omdat hij ook net vader is geworden. Hij vraagt Manon Uphoff naar haar mening. Manon neemt geen gevangenen. De voordracht was zo monotoon dat er maar weinig heeft beklijfd. Mijn ego schiet in de automatische piloot en biedt een vileine karakterologie aan. Ik kies in meerdere opzichten voor de leercurve. Leon Verdonschot en de dame achter de bar geven een blik van medelijden en begrip, denk ik. Ik heb zojuist in vijf minuten geleerd dat schrijven en voordragen niet dezelfde ambachten zijn.

Eega is de volgende ochtend boos op me. Ik heb ruzie met haar gemaakt omdat ze het dichtst bij was. Daarnaast hebben we voor het eerst in maanden met elkaar gedronken, maar heeft dit niet tot sex geleid, omdat zij dronk en ik dronken was. Ik bied excuses aan die me bekend voorkomen. Uit niets leren moet ooit een les kunnen worden getrokken.
We doen goede goedmaaksex en halen samen Hugo op bij de oppas. Hij wordt wakker en rekt zich op z’n kleine-mensjes uit. We zetten onze volwassene-praat-met-baby stemmen op. Ik realiseer me hoe rap de schaamte hiervoor verdwijnt. Hugo lacht. Als een oud mannetje zonder gebit die net een vieze mop heeft verteld. Zijn haartjes zijn nog altijd rossig in het zonlicht en ik denk aan de anekdote die me een paar weken terug werd verteld. Over de ras-Jordanese die haar nog veel rossigere kleinkind omhoog hield en sappig uitkraaide: “Lekker rood schijthuis!”
Ik grinnik en kijk naar Hugo. Dat voordragen kom allemaal nog wel, ooit. Kwestie van vlieguren. Voorlopig kijk ik uit naar voorlezen. Aan mijn eigen lekkere rode schijthuis.